Het A-woord

Vandaag gaan we op vakantie met het vliegtuig, met de hele familie, want opa en oma zijn zoveel jaar getrouwd en vieren dat door er met z’n allen een weekje tussenuit te gaan. Door corona kon het steeds niet doorgaan en eigenlijk had ik voor mezelf aangenomen dat het nu wéér niet zou doorgaan. Kon het alleen nog maar meevallen! Hoewel die knop nog niet helemaal om is in mijn hoofd, ben ik blij dat het nu wel doorgaat. Maar ik ben ook zenuwachtig, vanwege het gedoe met corona.

We moeten heel vroeg opstaan om op tijd op het vliegveld te zijn. Ik dacht dat de kinderen daardoor wel rustig zouden zijn in de auto, maar nee. Ronduit hysterisch zijn ze, lachen en ruzie tegelijk. Is het de spanning die ze moeten lozen of de slaap die ze proberen te weerstaan? Misschien beide. Boos worden heeft geen zin, dus duw ik mijn oordopjes bijkans mijn schedel in om zelf niet gek te worden.

Op het vliegveld aangekomen, moeten we in een rij, voor de coronacontrole. Het is zo’n zigzagrij, zodat het steeds lijkt alsof je bijna aan de beurt bent, maar dat is dan ineens toch niet zo. Dochterlief van 11 komt tegen me aan hangen. Ze zegt iets, maar ik hoor het niet zo goed, want ze heeft een mondkapje op. Dan stapt ze ineens opzij, leunt tegen de elastische band tussen de twee palen naast ons aan en belandt plat op de grond, midden tussen de mensen van de andere rij. Ze blijft stil liggen, met haar hoofd opzij, ogen nog open. ‘Ze is flauwgevallen!’ roept iemand. ‘Echt?’ denk ik.

De familie begint aan het meisje te plukken en ik kijk toe, niet wetend wat ik moet doen. Ik wil dat ze van haar afblijven! Is ze echt flauwgevallen? Ziet dat er dan zo uit? Het meisje krabbelt wiebelig overeind, op haar knietjes, en begint te huilen. Dát activeert mijn moederinstinct. Van het ene op het andere moment heb ik haar in mijn armen. Ik scherm haar af van de drukte, maar het lukt iemand anders toch nog om het mondkapje van haar gezichtje te trekken. Oh ja, wat stom, denk ik: had ik natuurlijk moeten doen!

Dan trek ik haar zachtjes mee, onder de hekken door, weg uit de drukte. Ik roep iemand van het personeel en al gauw worden we bijgestaan door een team. Wat is er gebeurd? Hoe voel je je? Hoe kwam het? Heb je ergens pijn? Ben je misselijk? Wat veel vragen! En dan doe ik wat ik anders bijna nooit doe, want ik houd er niet van. Maar nu spreek ik het uit, voor mijn kind: het A-woord.

‘Ze heeft autisme!’

Ineens hoef ik niets meer uit te leggen, niets meer te verantwoorden. Ik ben verbaasd en opgelucht tegelijk. Er komt een rolstoel en we hoeven niet meer in een rij. We worden behandeld als VIP’s en voor mijn dochter zijn ze extra zorgzaam en aardig. Ik rijd haar langs de gates en zie dat ze weer wat kleur op haar bekkie heeft…en dat ze lacht!

En ik denk bij mezelf: misschien moet ik het gewoon vaker durven zeggen, dat A-woord.

‘Vertrouw op de Heer met heel je hart. Steun niet op eigen inzicht. Denk aan Hem bij alles wat je doet, dan baant Hij de weg.’ – Spreuken 3:5-6 NBG21

Meer lezen? Kijk dan gerust verder op deze website. Ik heb ook een autobiografie geschreven: ‘Aan mij zie je niets’.

Bovenstaand blog heb ik mede geschreven voor Dit koningskind, een organisatie die zich inzet voor mensen met een beperking en voor de mensen die om hen heen staan, thuis en in de kerk.

Over bomen

Het is kerstavond. Alle ogen zijn op hem gericht. Hij zit op zijn stoel met zijn beentjes te wiebelen, van voor naar achteren. Op zijn schoot houdt hij een pakje vast. Hij draait hem om en om, zoekend naar een randje waar hij aan kan trekken. Hij vindt het en trekt het cadeaupapier er in een keer vanaf: een boek!

‘Kun jij dan al zo goed lezen?’ vraagt zijn oom. Hij wil er bewijs van, meteen! Glunderend, maar geconcentreerd begint mijn zoontje voor te lezen uit Joris en de geheimzinnige toverdrank, een hele bladzijde. Het gaat vlot en bijna zonder haperen en een welverdiend applaus volgt.

Dan is mama aan de beurt voor een cadeautje. Ik krijg óók een boek. Het is in het Engels: The hidden life of trees: what they feel, how they communicate: discoveries from a secret world. Gaaf! Mijn schoonzus kijkt ondertussen van mij naar mijn zoontje. ‘Zou hij die ook kunnen lezen?’ We denken van wel misschien, in ieder geval een beetje. Ja hoor, knikt ook mijn zoontje, want hij heeft al Engels op school… én hij heeft het van de Ipad geleerd. Juist ja.

We geven het boek aan hem door. Hij pakt het aan en vraagt welke bladzijde hij moet doen. Mijn schoonzus noemt haar geboortejaar en dat is goed. Hij begint te lezen en weldra vallen de monden open. Het is zo goed, dat ik het moeiteloos kan volgen. ‘Acht turven hoog…,’ fluistert mijn schoonmoeder, haar hand ophoudend tot ongeveer de hoofdhoogte van mijn jongetje.

De non-english speakers beginnen ondertussen wat te schuifelen op hun plek. Deze bladzijde lijkt veel langer dan die uit het nederlandstalige boek van daarnet! Het zijn ook veel kleinere lettertjes, zegt oma zachtjes achter haar hand. Iemand begint alvast voorzichtig suggestief te applaudisseren. Maar, zo weten wij, dingen half afmaken kan niet bestaan in de wereld van deze prille boekenwurm…

‘Ik heb nog niet de hele bladzijde gelezen, hoor!’

‘Dat hoeft ook niet, joh…’

‘Maar ik heb nog niet de héle bladzijde gelezen!’ Zijn gezichtje lijkt uitdrukkingloos.

Dus leest hij door, de héle bladzijde. Het is poëtisch geschreven en er zitten heel moeilijke woorden en zinnen bij: spruce, aerated fungi, deviations from the arboral idea of paradise make life difficult for trees. En ik denk bij mezelf: dus je kunt niet je eigen veters strikken en niet jezelf aankleden….maar je kunt wél een supermoeilijk volwassen engels boek voorlezen…

Dan is daar de slotpunt. Even is het stil en dan komt er alsnog applaus. ‘Snapt hij ook nog wat hij leest?’ vraagt iemand. Iemand anders schudt het hoofd: ‘Nou, ik kan het al niet eens volgen…’

En dan begin ik ook te twijfelen. ‘Lieverd, waar gaat het over wat je net hebt gelezen?’

Mijn zoontje kijkt me aan, klapt het boek dicht en staat op.

‘Over bomen,’ zegt hij.

“Uit de mond  van kinderen en zuigelingen heeft U zich de lof toebereid”

-Matt. 21: 12-16.

De zeester

De ‘R’ is weer in de maand, dus afgelopen zondag had manlief mosselen klaargemaakt. We vielen meteen aan op de geurende pan vol zwarte schelpen die middenop de tafel stond.

‘Ik heb trouwens een zeester gevonden tijdens het panklaar maken, ’ zei mijn man met zijn mond vol. Nou, dát wilde iedereen wel zien. Even later bogen we ons over het baby zeesterretje op mijn handpalm. Hij zoog zich niet vast en bewoog niet. Een van zijn pootjes had een vreemde knik.

Snel stond mijn dochtertje op. ‘Misschien leeft hij nog, ik ga een bakje met water halen!’ ‘Het moet wel zout water zijn, hè?’ riep ik haar na. Ze kwam terug met het bakje en zette het op de eettafel. Om beurten proefden zij en haar broer nauwkeurig of het water wel precies zo zout smaakte als de zee. Toen het goed was, liet ik het sterretje voorzichtig in het water glijden. Het bleef roerloos op de bodem liggen, ook toen mijn dochter er voorzichtig met haar vingertje in prikte.

Ik stopte met eten en keek van het bakje met de zielige zeester naar de pan vol met levend gekookte weekdieren. Wat zouden de kinderen dáár dan van vinden?

Maar misschien waren mosselen wel gewoon minder schattig dan oranjeroze zeesterren. Ik pakte een nieuwe mossel en pulkte de bewoner er met de schelp van zijn soortgenoot uit. Hoe zou gebakken zeester eigenlijk smaken? Kun je zeesterren überhaupt eten? Wat stom eigenlijk dat ik dat niet eens wist! Ik google het meteen op met mijn telefoon. Ja, je kon ze echt eten, doen ze in Japan, deelde ik mijn gezinsgenoten mede. Ik vond ook een vraag van iemand anders, of zeesterren kunnen poepen. Ja natuurlijk kunnen ze dat…ik keek nog eens goed naar ons dode exemplaar. Hoe dan, waar dan?

‘Wat eten zeesterren eigenlijk?’ vroeg mijn dochter. Ha, dat wist ik! ‘Levende mosselen,’ zei ik. Ze keek me ontzet aan. ‘Echt?’

Hoe dan ook, de ster was dood en hij moest begraven worden, vond mijn dochter. Dus stond ze snel op en pakte stiften en een kei uit de hobbykast. Met opperste toewijding begon ze te schilderen: een happy stone voor de zeester, die ze blijkens het opschrift de naam “mosselzeester’ had gegeven.

Ze begroef hem onder het bankje bij de voordeur en legde de happy stone er bovenop, bijgeschenen door mijn man met de zaklamp van zijn telefoon. Door het keukenraam keek ik naar ze en even dacht ik: wat een slechte moeder ben ik, dat ik dat niet doe.

Was ik te nuchter en te zakelijk geweest? Te wreed? Ik had natuurlijk meer medeleven moeten tonen! Hoe kon ik het weer goedmaken? Zou ik ook naar buiten lopen, of was dat nu te laat?

Toen keek ik nog eens naar ze en dacht: wat mooi eigenlijk dat zij dat samen mogen doen. En ineens voelde ik me dankbaar, voor mijn gevoelige lieve meisje en voor haar papa die dit soort dingen snapt en er ook nog in meegaat.

Toen het klusje geklaard was, kwam mijn meisje de keuken weer binnen. Ze sloeg haar armen om mijn middel en gaf me een kus:

‘Zo mam, nu kun je hem tenminste niet meer opeten!’

“Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.” – Mattheus 5: 5.