De ‘R’ is weer in de maand, dus afgelopen zondag had manlief mosselen klaargemaakt. We vielen meteen aan op de geurende pan vol zwarte schelpen die middenop de tafel stond.
‘Ik heb trouwens een zeester gevonden tijdens het panklaar maken, ’ zei mijn man met zijn mond vol. Nou, dát wilde iedereen wel zien. Even later bogen we ons over het baby zeesterretje op mijn handpalm. Hij zoog zich niet vast en bewoog niet. Een van zijn pootjes had een vreemde knik.
Snel stond mijn dochtertje op. ‘Misschien leeft hij nog, ik ga een bakje met water halen!’ ‘Het moet wel zout water zijn, hè?’ riep ik haar na. Ze kwam terug met het bakje en zette het op de eettafel. Om beurten proefden zij en haar broer nauwkeurig of het water wel precies zo zout smaakte als de zee. Toen het goed was, liet ik het sterretje voorzichtig in het water glijden. Het bleef roerloos op de bodem liggen, ook toen mijn dochter er voorzichtig met haar vingertje in prikte.
Ik stopte met eten en keek van het bakje met de zielige zeester naar de pan vol met levend gekookte weekdieren. Wat zouden de kinderen dáár dan van vinden?
Maar misschien waren mosselen wel gewoon minder schattig dan oranjeroze zeesterren. Ik pakte een nieuwe mossel en pulkte de bewoner er met de schelp van zijn soortgenoot uit. Hoe zou gebakken zeester eigenlijk smaken? Kun je zeesterren überhaupt eten? Wat stom eigenlijk dat ik dat niet eens wist! Ik google het meteen op met mijn telefoon. Ja, je kon ze echt eten, doen ze in Japan, deelde ik mijn gezinsgenoten mede. Ik vond ook een vraag van iemand anders, of zeesterren kunnen poepen. Ja natuurlijk kunnen ze dat…ik keek nog eens goed naar ons dode exemplaar. Hoe dan, waar dan?
‘Wat eten zeesterren eigenlijk?’ vroeg mijn dochter. Ha, dat wist ik! ‘Levende mosselen,’ zei ik. Ze keek me ontzet aan. ‘Echt?’
Hoe dan ook, de ster was dood en hij moest begraven worden, vond mijn dochter. Dus stond ze snel op en pakte stiften en een kei uit de hobbykast. Met opperste toewijding begon ze te schilderen: een happy stone voor de zeester, die ze blijkens het opschrift de naam “mosselzeester’ had gegeven.
Ze begroef hem onder het bankje bij de voordeur en legde de happy stone er bovenop, bijgeschenen door mijn man met de zaklamp van zijn telefoon. Door het keukenraam keek ik naar ze en even dacht ik: wat een slechte moeder ben ik, dat ik dat niet doe.
Was ik te nuchter en te zakelijk geweest? Te wreed? Ik had natuurlijk meer medeleven moeten tonen! Hoe kon ik het weer goedmaken? Zou ik ook naar buiten lopen, of was dat nu te laat?
Toen keek ik nog eens naar ze en dacht: wat mooi eigenlijk dat zij dat samen mogen doen. En ineens voelde ik me dankbaar, voor mijn gevoelige lieve meisje en voor haar papa die dit soort dingen snapt en er ook nog in meegaat.
Toen het klusje geklaard was, kwam mijn meisje de keuken weer binnen. Ze sloeg haar armen om mijn middel en gaf me een kus:
‘Zo mam, nu kun je hem tenminste niet meer opeten!’
“Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.” – Mattheus 5: 5.